zondag 4 maart 2007

Cadeautje van Myriam en Marie Louise, en van Mien: Zondaressen 0

tbv leesgemak verplaatst log van 27-2


kapel GoedeHerder Almelo 6-1-1958 bron foto

5 De kapelklok slaat twaalf.
In de klas wordt het werk gestaakt en weerklinkt een geroezemoes van stemmen,die het "Angelus" bidden:

"De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt,
En zij heeft ontvangen van den Heiligen Geest"
Wees Gegroet....

Uit honderd kelen komt hetzelfde, haast onverstaanbare gemompel,dat een gebed behoort te zijn, maar verworden is tot een monotoon, zinloos gezoem.
Na het ''Amen'' is er het gerommel van verschuivende stoelen en wordt de onderbroken taak hervat.
De klas, driemaal zo groot als een normaal schoolvertrek, ontvangt haar licht door zes hoge, naar binnen openslaande ramen. Matglazen schotten,tot op halve hoogte, beletten elk uitzicht: het stukje hemelblauw, dat daar boven te zien is, wordt onderbroken door de dreiging van viermaal vier ijzeren staven: de tralies, die zich voor elk venster bevinden en voor wie zich daar achter weten, een voortdurende herinnering betekenen aan verloren vrijheid.
Aan de raam zijden zitten de borduursters. Haar uitrusting bestaat uit: de stoel, waarop zij zitten, plus de sport van de stoel daarvoor, waarop de voeten mogen rusten. Bovendien, aan de muurzijde,een kruk met een houten kistje, waarin


6 het werk kan worden opgeborgen. Het midden van het lokaal wordt ingenomen door een dubbele rij trap-naaimachines, die door een breed pad van elkander gescheiden zijn.
Voor in de klas staat de 'troon', een grote, houten lessenaar, plaats biedend aan twee personen. Daarboven een kruisbeeld, dat overigens de enige wandversiering van het lokaal uitmaakt. Naast de troon, aan beide zijden een deur: de ene leidt naar dat gedeelte van het klooster, waar de meisjes zelden komen, namelijk de verschillende spreekkamers en het Moederhuis.

De leidsters der inrichting zijn verdeeld in twee groepen:de 'Moeders' en de 'consacrée's'.
De ‘Moeders’ aan wier hoofd moeder Mathilde staat als ‘eerste leermeesteres’ zijn geheel in het wit geklede nonnen,die behoren tot een Duitse orde.
Om tot deze orde te kunnen toetreden wordt de eis gesteld, te zijn: van goede familie, achttien jaar oud en maagd.
Deze maagdelijke personen worden,wanneer ze wat ouder zijn,uitgestuurd naar de verschillende inrichtingen,waarvan ons land er vier telt,doch waarvan de overige zich in Duitsland, Frankrijk en elders bevinden.
Hààr wordt de taak gesteld, de circa honderd meisjes van 15 tot 21 jaar oud, te begrijpen, te steunen en kerkelijke en godsdienstige begrippen bij te brengen.
Voorts wordt de gelegenheid geboden, zich te bekwamen in ‘’Fraaie en Nuttige Handwerken én bestaat ervoor degenen, die daar hun lust in plezier in hebben, gelegenheid tot tuinieren”

7 Tja- dat staat er allemaal prachtig, en wanneer de officiële beschrijving en het reglement van het Gesticht worden doorgelezen, krijgt men onwillekeurig de indruk van een pensionaat.
Behalve de ‘Moeders’ zijn als leidsters aan de inrichting verbonden de consacreé’s, nonnen,behorende tot een andere orde dan die der Moeders,en in ‘t zwart gekleed. *

Het zijn veelal vrouwen,die op zeer jeugdige leeftijd in het klooster gekomen zijn: meest wezen,of kinderen, waarmede men, door familie-omstandigheden, niet goed wist wàt te doen.
Meisjes- begrijpelijkerwijs uit een klein-burger of arbeidersmilieu die niets van het werkelijke leven hebben meegemaakt en zich door de jaren heen gewend hebben aan de kloosterlijke tucht en orde.
Meisjes, die, toen haar een-en-twintig jaren de poorten van het gesticht eindelijk voor haar openden, niet wisten, wàt met de verkregen vrijheid aan te vangen. Jonge vrouwen, die dankbaar de aangeboden gelegenheid aanaardden om de sluier aan te nemen en haar verdere leven in dienst te stellen van het Gesticht.
Deze ‘consacreé’s’ leven geheel en al met de meisjes mee, werken,eten en slapen in dezelfde vertrekken en hebben in geen enkel opzicht iets op deze vóór,behoudens dan, dat zij daar vrijwillig zijn en niet hunkeren naar de gouden vrijheid. Zij zijn gelovig (onder het werk door hoor je prevelend gebed), ze zijn in het heerlijk bezit van potlood en papier en kijken met Argusogen rond of er soms strafpunten zijn op te schrijven.
Wat de meisjes betreft: het merendeel staat onder toezicht

8 van de Voogdijraad
Met behulp van ‘mijnheer pastoor’ worden ze voor enkele jaren in de inrichtingen ondergebracht, waar zij zodoende behoed zijn tegen ’slechte invloeden van buitenaf. Kinderen uit huishoudens,waarvan de vader een drinker is, die hen uitstuurt om zuipcenten thuis te brengen en zich niet afvraagt, hoe en op welke manier die er kregen worden….. Kinderen waarvan de moeder moderne vreugde-in-het-leven schept, en die al vroeg leren, hóé je lichaam op de voordeligste wijze te étaleren. Anderen, wien de toestanden in de huiselijke kring ondragelijk werden, op ’n avond verdwenen,en al heel gauw ontvankelijk waren voor een kwasi-hartelijk woord en een aanbod van een gezellige kamer met een warm bed.
En zo nog tientallen andere gevallen, van meisjes, die beseffen wat hetleven hen heeft onthouden, die wéten wat het leven bieden kàn…..die geloofd hebben aan woorden van liefde, en die door de bitterste ervaringen zijn teleurgesteld.
Kinderen, op een héél enkele uitzondering na, uit de heffe des volks, die de eerste weken blij zijn,ergens te zijn ondergebracht,waar ze niet worden opgejaagd en ze de kost voor het kauwen hebben.

Voor de afdeling ‘Fraaie en nuttige handwerken’ begint de dag om half zes.
De meisjes worden gewekt door het schel rinkelen van de bel. Terwijl Moeder Mathilde het ochtendgebed bidt, kleden de meisjes zich aan, welke bezigheid hoogstens een kwartier mag duren.
Er zijn twee slaapzalen; de een iets kleiner dan de andere. De grootste slaapzaal bevindt zich vlak boven het klaslo

9 kaal en heeft dus dezelfde afmetingen, dezelfde ramen, schotten, tralies. Er staan 60 bedden,alle met het hoofdeinde in één richting opgesteld,met uitzondering van de bedden der “consacreé’s”, die zó zijn geplaatst,dat zij dezen de gelegenheid bieden, de zes aan haar zorgen toevertrouwde meisjes te contrôleren. Deze contrôle bestaat in het nauwkeurig toezien op het na leven der volgende regels: handen-boven-dek, stil liggen, en geen fluistergesprekken of enig ander teken van verstandhouding. Gedurende de nacht wordt door één der consacreé’s de ronde gedaan; nadien blijft zij voortdurend waakzaam om bij het minste ritselgeluid op te staan en de oorzaak hiervan te onderzoeken.
De bedden staan in rijen, vóór en naast elkaar, voor ieder juist genoeg ruimte latend om zich te kunnen aan of uitkleden. Dit gebeurt uit kuisheidsoverwegingen op die knieën. Bij het naar-bed-gaan wordt het ‘kleed’ (de officiële benamingvoor:jurk),nadat men zich al knielende hiervan ontdaan heeft,tussen twee bedden opgehangen; aldus zijn de gangetjes daartussen afgesloten, en voelt men zich –tenminste voor het onderste gedeelte! -gevrijwaard tegen eventuele brutale en indringerige blikken der anderen; een maatregel, die de nieuwsgierigheid doet toenemen en tot gevolg heeft,dat het aller ogen tot zich trekt,wanneer bij toeval een ‘kleed’ van het haakje glijdt en zich daardoor alle vrouwelijke bekoorlijkheden,in de vorm van een geelkatoenen pijpenbroek,of- nóg onkuiser! – dito hemd, aan het oog vertonen.

De wasgelegenheid bestaat uit een klein, émaille bakje,dat zijn plaats vindtonder het bed en reeds van de vorige middag af, gevuld met water staat. Gevolg: ’s zomers lauw-warm, ’s winters ijskoud.

10 Bij het wassen is het gepermitteerd zich te ontdoen van het nachtjak; het hemd daaronder met zijn hoog gesloten hals en driekwart mouwen schijnt genoeg dekking te bieden tegen ongeoorloofde blikken.
Met het kwart-stuk zeep (geen Yardley!) en de ene handdoek in de 14 dagen moet zéér economisch worden omgesprongen.Wie àl te weelderig omgaat met de zacht-geurende vlokken der zeep of wie zich al te nat hult in de naar lavendel riekende linnen doek! moet dat na een week zèlf bezuren.
Het stukje zeep zal ternauwernood voldoende zijn om zelfs maar ‘n schim van schuim op de handen te toveren en de handdoek zal zó hard zijn,dat men moet oppassen, niet bekrast uit de strijd te voorschijn te komen. Op de grond, naast het wasbakje, staat de ‘pot-de-chambre’; dààr wordt een druk gebruik van gemaakt! Het luidruchtig gerinkel der deksels doet soms de stem der biddende Moeder Mathilde verloren gaan.
Het kastje naast het bed, waarin zich de voorraad zeep, kam en borstel bevinden, is opzij voorzien van een touwtje, waaraan de handdoek gelegenheid heeft te drogen. Wanneer al de laag-bij-de-grondse bezigheden verricht zijn, wordt het teken gegeven tot opstaan en stommelen de meisjes overeind, trekken haar kleren, die door deze ongewone wijze van aankleden niet op hun plaats zitten recht en wachten op het sein om de po én het waswater te kunnen wegdragen. Ze moeten daarmee langs Moeder Mathilde, die haar blikken over de wasbakken laat gaan en controleert, of deze inderdaad gebruikt zijn.
Als dit gebeurd is, gaan ze naar beneden, de klas in; alles

11 onder ‘groot stilzwijgen’. De ‘consacrée’s’ hebben zich reeds even van te voren opgesteld: één aan de deur der slaapzaal, één erachter, één in ’t midden van de gang, aan de trap, half op de trap, ónder aan de trap,in de gang,vóór de klasdeur en wààr je ook kijkt! Allen gewapend met potlood en papier, fél bereid te schrijven, wanneer ze maar dénken, dat zich lippen bewegen.
Moeder Mathilde is voorop gegaan en staat nu vóór in de klas te wachten tot alle meisjes hebben plaats genomen. Klokke zes begint de arbeid: ieder haar taak.
Deze ‘taak’ is een opgave, die met hàrd werken nét ’s avonds om zes uur beëindigd kan zijn! Gebeurt dat niet, dan volgen daarop slechte aantekeningen voor vlijt op de rapporten, die aan de voogdijraad worden opgestuurd. En – aangezien een niet-vlijtig kind geen kans krijgt in de ‘wereld’ te mogen terugkeren, wordt er gewerkt zo hard als maar enigszins mogelijk is.
De borduursters hebben een taak, welke van haar eist, per dag zestig knoopsgaten te maken, ofwel monogrammen te borduren- alles werk voor grote zaken, die adverteren:’Koopt bij ons uw uitzet! Wij borduren alles tegen de billijkste condities!”
Dat is de afdeling “Fraaie Handwerken”.
De ‘Nuttige’ worden vervaardigd door de schare achter de trap-naaimachines. In de daarbij behorende kisten liggen ‘s morgens, keurig opgestapeld: 6 paar manchetten,6 voorpanden,6 achterpanden,6 paar mouwen, kortom alle onderdelen, die nodig zijn, om 6 complete overhemden in elkaar te stikken.

12 Een dagtaak!
Maar- het is uitgemaakt,dat het kàn. Wanneer de machines dóórsnorren
Van zes tot zes…..wanneer er gewerkt wordt, kunnen ’s avonds de overhemden, keurig gevouwen, op een stapeltje liggen. De volgende dag verhuizen ze dan naar de afdeling: knopen aanzetten en knoopsgaten-maken, en gaan dan door naar de strijkkamer, vanwaar ze terecht komen in de magazijnen, die vlot verkopen.
Om 7 uur gaat de bel: een half uur kerkdienst. Daarna begeven allen zich naar de ’refter’, waar het ontbijt gebruikt wordt.
De refter is beneden: een groot lokaal met drie rijen tafels. In elke rij staan er vijf achter elkaar, ieder plaats biedend aan zeven meisjes plus één ‘consacrée’
Eén kant van de tafel is maar bezet; allen zitten met het gezicht naar de troon waarop Moeder Clara heeft plaats genomen. Moeder Clara is de ‘tweede leermeesteres’ en op verschillende uren van de dag de plaatsvervangster van Moeder Mathilde.
Na een gemeenschappelijk gebed kan de maaltijd beginnen.
Houten tafels,houten banken,houten vloeren,houten plankjes om van te eten. Daaróp 3 pillen zwart brood géén boter! ’n Rond émaille bakje, afgestoten en afgesleten dient om uit te drinken. Een der meisjes gaat rond en schenkt in: ’n bruinachtig,troebel vocht,dat dàmpt …..
Ze drinken, slikken en moeten voortmaken.
Om 8 uur wordt het werk hervat. Van acht tot half één,met voor haar die daarvan gebruik wensen te maken,om kwart over tien een tocht naar de toiletten, die buiten zijn.

13 Alles onder dezelfde controle: nonnen, die vijf minuten eerder opstaan en haar plaats innemen. Deze verstrooiing mag hoogstens 10 minuten duren. Wordt er getalmd, dan volgen onvermijdelijk de aantekeningen voor slecht gedrag en wanorde.
Om twaalf uur luidt het Angelus. Precies een half uur later, klokslag half één, begeeft de stoet zich opnieuw naar de refter voor het middagmaal. Tredmolen.
De uniforme schare stelt zich in beweging.
Op hetzelfde ogenblik weerklinkt de luide galm van de bel aan het Moederhuis.
Een nieuwe ‘zondares’ wordt gebracht.

* Ook de schrijfster heeft, zoals nauwelijks iemand, kennelijk niet geweten wat de Congregatie enhaar tehuizen van de Goede Herder eigenlijk was, en wat die verschillende soorten zusters dan wel waren.

Zie hiervoor dit artikel, kerkelijk goedgekeurd, in de rooms katholieke encyclopedie. De vertaling volgt nog. Net als verdere achtergronden.

Geheimen bewaar je, door er muren van stilzwijgen om heen te bouwen en anderen te dwingen hiermee akkoord te gaan, zelfs door te gaan. Tot mensen zeggen: en nu is het genoeg, nu wil ik het weten!
Zie hiervoor ook het nawoord van de schrijfster bij de 8e druk (dat er nog aan komt.)

Geen opmerkingen: